Het oudste tot op heden gevonden spoor van
Pervijze vinden we in het jaar 1063 toen de abdij van Ename vier schapenweiden
verkreeg door schenking van graaf Boudewijn V van Vlaanderen. De tekst vermeldt
letterlijk “In Flandris IIII ovilia instaurata pasquis, in loco videlicet qui
Paradisus nuncupatur, quem claudit fledum quod dicent Holdfledum”.
In 1063 wordt Pervijze dus “Paradisus” genoemd. Bij raadpleging van
een Oud-Latijns woordenboek vinden we bij het woord “Paradisus” verschillende
betekenissen : lusthof, groene hof, plaats waar dieren vertoeven, paradijs en
als laatste maar niet minst belangrijke : begraafplaats.
Als we de hierboven vermelde tekst vertalen komen we tot het volgende
resultaat : “In Vlaanderen 4 herstelde schapenweiden op de plaats die Paradisus
wordt genoemd en die toegedamd wordt door de vliet die men Holdfledum
noemt”.
Laten we zeer ver terug gaan in de tijd en beginnen bij het eigenlijke
ontstaan van onze kuststreek vele eeuwen voor onze tijdrekening en de
geschiedenis doorlopen tot aan de 11de eeuw en pas daarna proberen conclusies te
trekken.
We schrijven 5000 voor Christus, de Atlantische tijd. De natuurelementen doen
het Europees continent voortdurend evolueren waardoor onder andere de
landverbinding tussen Engeland en het vasteland wordt verbroken. In onze streken
heerst een warm en vochtig klimaat. Door de stijgende zee worden evenwijdig met
de zee landruggen opgeworpen die de grondslag vormen waarop door
zandverstuivingen het oude duinlandschap tot stand komt.
Tijdens de subboreale tijd van ca. 2000 voor Christus tot 200 voor Christus
is het klimaat gematigd continentaal. De zeespiegel daalt ongeveer 6 meter en
het zeewater trekt zich tot ver over het huidige strand terug, ca. 10 tot 15
kilometer. In de weinig glooiende Flandriaanse vlakte vloeien de kreken langzaam
en rustig.
In de terrein-depressies worden zoetwater-moerassen gevormd waarvan de
weelderige flora het laag- en hoogveen doen ontstaan. Hierop ontstaan over een
groot deel van Vlaanderen, onder andere ook op het grondgebied van onze
gemeente, moerassige bossen. Tijdens de 4de eeuw voor Christus begint de
Duinkerke I transgressie die met woeste overstromingen een groot deel van
de oude duinen opruimt, voornamelijk aan de oostkust. Aan de westkust is er
enkel een relatief kleine doorbraak te Wulpen nabij Veurne. Tot maximaal 7 km.
achter de huidige kustlijn werden afzettingen gevonden. Pervijze bleef
gevrijwaard.
Zo naderen we stilaan de tijd van de Romeinse overheersing (70 voor
tot 270 na Christus). Verschillende Romeinse vestingen worden aan onze kust
opgetrokken, onder andere te Adinkerke, Veurne, nabij Nieuwpoort, Oostende
enz... Julius Caesar beschrijft de streek en spreekt over de bossen en moerassen
die hij hier aantreft in het land der Morinen. Deze stam vertoefde
waarschijnlijk ook in de bosrijke streek tussen enerzijds Veurne-Nieuwpoort en
anderzijds de Yzer van Diksmuide tot de Franse grens. Gezien de doden van die
stammen ook ergens moesten begraven worden, zo is er op het grondgebied van onze
gemeente naar alle waarschijnlijkheid ook zo’n begraafplaats geweest, meer
bepaald ten oosten van het Blauwhuis, nabij de Grote Beverdijk.
Na de Romeinse tijd brak de Frankische tijd aan met het ontstaan van
de abdijen en komen we in de jaren 300-400 wanneer onze kust door een
regelrechte ramp wordt getroffen. Deze catastrofe noemt men de Duinkerke II
transgressie en heeft tot gevolg dat het hele kustgebied overstroomt.
Nagenoeg de ganse Yzervlakte komt blank te liggen. In de loop van de volgende
eeuwen wordt door de stroming een afzettingslaag aangebracht waardoor het
waterpeil van de kustvlakte ongeveer in evenwicht komt met de zee. Hierdoor
wordt de zee opnieuw teruggedrongen en is er nog enkel sprake van overstromingen
bij hoog water en wilde zee.
Langzaam maar zeker wordt het huidige duinlandschap gevormd op de oude
duinen. De achterliggende vlakte is opnieuw beschermd. Nog enkel bij grote
stormvloeden wordt de duingordel aangetast of zelfs doorbroken. Vanaf de 7de
eeuw trekt het water zich geleidelijk terug uit de kustvlakte. De vrijkomende
schorren met hun zoute vegetatie zijn aanvankelijk enkel geschikt als
schapenweiden.
De mens begint zich opnieuw te vestigen, eerst op de hogergelegen
veeneilandjes, waarlangs bij hoogstaande zee brede kreken volstromen.
Verschillende steden zoals Diksmuide, Veurne, Lo ... blijven nog tot het einde
van de 11de eeuw in rechtstreekse verbinding met de zee via dergelijke kreken.
Bij aflopend tijd komt de aangevoerde sedimentatie tot bezinking en zo wordt
tussen 840 en 1000 de onderpolderklei gevormd.
Tijdens die periode worden de kreekruggen de meer aantrekkelijke woonplaatsen
met name ook voor het vestigen van de dorpskernen. Vanaf het jaar 1000 begint de
Duinkerke III transgressie : nieuwe aardverzakkingen met middelpunt in
Nederland, doen de kuststreek weer overstromen. Door hevige stormvloeden worden
de dijken aangetast en hier en daar ingebeukt. Deze dijken, waaronder de ons
bekende Oude Zeedijk tussen Oostduinkerke en de Knokke-brug, kunnen de schade
beperken zodat de overstromingen lokaal kunnen blijven.
Zo komen we uiteindelijk aan in de 11de eeuw, meer bepaald in het voor
Pervijze cruciale jaar 1063 : de abdij van Ename krijgt van de Graaf van
Vlaanderen vier herstelde schapenweiden, gelegen in de plaats Paradisus en
omringd door de “Holdfledum”. Laten we deze korte tekst proberen te analyseren.
Vooreerst is er sprake van vier herstelde schapenweiden en dus geen
schapenboerderijen zoals pastoor J. De Cuyper beweerde. Bovendien gaat het over
herstelde (instaurata) schapenweiden wat er duidelijk op wijst dat ze reeds
voorheen bestonden. Dat voorheen kan zonder weinig twijfel teruggaan tot de 7de
eeuw toen na het terugtrekken van de zee, schapenweiden gevormd werden. Deze
schapenweiden lagen zoals vermeld in de tekst van 1063, ingesloten door de vliet
“Holdfledum” of oude vliet.
Deze “Holdfledum” is één van de ontelbare kreken die na de overstroming van
de 4de - 5de eeuw bestond en die door aanslibbing in de loop der tijden
verdween. Dit alles was gelegen in de plaats “Paradisus”. Toen was Pervijze nog
geen gemeente of parochie maar enkel een plaats (loco). Slechts in 1120 wordt
voor het eerst gesproken van de parochie Parevis als één der zeven
parochies van Veurne-Ambacht.
Nu komen we tot de kern van de zaak : de betekenis van Paradisus. Zoals
voorheen werd aangestipt, was er te Pervijze gedurende de Romeinse tijd een
begraafplaats. Daar Paradisus in veel oude teksten zoveel betekent als
begraafplaats, is het niet moeilijk beide met elkaar in verband te brengen. De
vraag is dan natuurlijk hoe de naam in gebruik zou kunnen gebleven zijn vanaf de
Romeinse tijd tot het jaar 1063.
Tot de 4de - 5de eeuw, tijdens de Frankische tijd, was het grondgebied van
Pervijze dus bebost tot alles werd overspoeld door de zee. Van de begraafplaats
bleef er nog enkel een hogergelegen stuk grond over waarop bij het terugtrekken
van de zee in de 7de eeuw schapen te grazen werden gezet. Is het in die tijd dat
op deze hogergelegen weide ook een hoeve getimmerd werd die “Hemelrycke”
genoemd werd, wat de vervlaamsing is van Paradisus ? Meer nog, deze hoeve
Hemelrycke bestond zeker nog in 1658 toen ze werd vermeld op een kaart die
Pervijze grotendeels in beeld bracht. Ze was gelegen ten oosten van het
Blauwhuis, tegen de Grote Beverdijkvaart.
Gezien de begraafplaats nu als heilige plaats wordt aanzien is het niet
verwonderlijk dat de plaats Paradisus gedurende de eeuwen van overstroming zijn
naam behield. Volgens J. De Cuyper was het niet aan te nemen dat de betekenis
van Paradisus, kerkhof is omdat een kerkhof destijds altijd gelegen was vlakbij
een kerk en een kerkhof ook het bestaan van parochie veronderstelde. Daar stel
ik het volgende tegenover. Het is bewezen dat er reeds in de eerste eeuwen na
Christus bewoning was in de streek van Pervijze. In die tijden waren er
inderdaad geen kerken of parochies maar voor hun doden werden wel degelijk ook
begraven op speciaal daartoe voorziene dodenakkers : een hemelrycke, in het
Latijn Paradisus.
Na dit alles durf ik te besluiten dat onze gemeentenaam zijn oorsprong kan te
danken hebben aan de eeuwenoude begraafplaats, Paradisus, waar er reeds sprake
van was in het begin van onze tijdrekening en later van de hoeve op die zelfde
plaats met de Vlaamse naam “Hemelrycke”. Door de mondelinge overlevering en door
de speciale religieuze betekenis van een begraafplaats werd die benaming in
stand gehouden tot op het ogenblik dat de geestelijkheid en overheid hun doen en
laten schriftelijk begonnen op te tekenen. De plaats Paradisus in de nieuw
ontstane polders werd langzamerhand meer bewoond zodat de kerkelijke overheid -
met name de abdij van Ename - verplicht werd deze nederzetting uit te
roepen tot zelfstandige parochie waarna er een kerk werd opgericht. Dit gebeurde
tussen 1063 en 1120 : Pervijze als parochie was geboren. Het duurde nog eeuwen
vooraleer onze gemeentenaam geschreven werd zoals nu. Eerst werd Paradisus
verfranst tot Parevis en hiervan werden gedurende enkele eeuwen verschillende
variaties opgemaakt die door elkaar gebruikt werden : Parvise, Parvyse, Parvisa,
Pervisa, Parvisia, Provise, Pervise... met Pervijze als uiteindelijk resultaat.
Let wel : dit is geen wetenschappelijk bewezen uitleg maar enkel mijn
persoonlijke theorie. Wie over dit onderwerp een andere mening geeft, mag die
altijd bij mij kenbaar maken.